Salmo 56

Grote Psalm

1 Heb medelijden met mij, o God, want de mensen dringen op mij aan; de hele tijd dat ze me aanvallen en onderdrukken.

2 Mijn vijanden blijven me onder druk zetten; velen vallen me arrogant aan.

3 Maar ik, als ik bang ben, zal je vertrouwen.

4 Op God, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik en zal niet bevreesd zijn. Wat kan de gewone sterveling met mij doen?

5 Al die tijd verdraaien ze mijn woorden; ze zijn altijd van plan om mij kwaad te doen.

6 Ze zweren samen, liggen op de loer, kijken naar mijn stappen, in de hoop mijn leven te nemen.

7 Laat je deze slechte mensen ontsnappen? Breng in uw toorn, o God, de naties ten val.

8 Neem zelf mijn klaagzang op; verzamel mijn tranen in je huid; Staan ze niet vermeld in uw boek?

9 Mijn vijanden keren terug als ik om hulp roep. Dan weet ik dat God aan mijn kant staat.

10 Ik vertrouw op God, wiens woord ik prijs, op de Heer, wiens woord ik prijs,

11 op God vertrouw ik en zal ik niet vrezen. Wat kan de mens met mij doen?

12 Ik zal mijn geloften aan u nakomen, o God; aan jou zal ik mijn dankoffers aanbieden.

13 Want Gij hebt mij verlost van de dood en van mijn voeten van struikelen, zodat ik voor God kan wandelen in het licht dat licht geeft aan de levenden.